In 1889 begon de voormalige Duitser Siegfried Bettmann in Coventry een fietsfabriek, waaruit in 1896 ook een filiaal in het Duitse Neurenberg ontstond. In 1903 werden ook in Neurenberg motorfietsen geproduceerd, die net als de producten van de moedermaatschappij, van Minerva en Fafnir motoren gebruik maakten. In 1907 werd de productie in Duitsland weer beëindigd. Toch begon men daar in 1919 opnieuw met de ”Knirps”, een drie PK sterke tweetakt met 269 cc (later 276 cc). Pas zes jaar later ontstond er weer een nieuw model, de KK, met 296 cc, acht PK en kettingaandrijving. Bovendien werd er een nieuw type voorvork gemonteerd. Voor de eerste viertakten uit Neurenberg moet je wachten tot 1924. Toen kwamen de toermodellen T1 en T2 uit, met een 550 cc motor. De opvolger, de T3 uit 1927, bezat een 500 cc zijklepper. De ”S”, voor sport, bezat een 500 cc OHV vierklepsmotor van Triumph Engeland. In 1929 ontstond een breuk met de moedermaatschappij, omdat de Duitse dochter Motosacoche motoren in wilde bouwen. Daarmee was de kiem voor de latere sportieve successen met de 350 en 500 cc koningsasmotoren gelegd. Dit had overigens wel de consequentie dat de motoren in het buitenland onder een andere naam aangeboden moesten worden, eerst ”Orial”, later ”TWN” (Triumph-Werke-Nürnberg). De nieuwe modellen met de MAG motoren, vanaf 1933 in licentie gebouwd, werden SSK (346 cc OHV), T 500 (496cc ) en RR 750 (741 cc V-twin), die vanaf 1931 werden bijgestaan door de modellen T 350, na 1934 ”Kongreß” (346cc zijklepper) en de SST 500 (496 cc OHV). Daarnaast ontstond een groot aanbod van goedkope tweetaktmachines, van brommers met 74 cc Sachsmotor tot de 200 cc modellen. In 1932 werd de T afgelost door de TM 500 en de SST werd opgevolgd door de STM 500 cc kopklepper. Het laatste viertaktmodel uit Neurenberg was de 500 S, die in tegenstelling tot zijn voorganger, over een gesloten frame beschikte. Rond het begin van de dertiger jaren specialiseerde men zich steeds meer op de tweetaktmachines. Compleet nieuwe machines waren de 200 K modellen, voorzien van 197 cc ééncilindermotoren, buizenframe en cardanaandrijving. Daarnaast ontstonden de kettinggedreven modellen B 200, BL 200 en B 200 LF (voetschakeling) die een nieuwe tweetakt met omkeerspoeling bezaten. De sterke S 350 volgde de Kongreß op.
In 1938 probeerde men bij Triumph de productie te rationaliseren en voerde een eenheidsbuizenframe in, net als een universele voorvork, die voor het eerst op de B 204 en B 350 te zien waren. Een jaar later ontstond de BD 250, met een volledig nieuwe motor. Het was een dubbelzuiger tweetakt met een soort van roterende inlaat. Met de 12 PK die deze 250-er leverde, lag het vermogen op 350 cc niveau. In tegenstelling tot Puch gebruikte men bij Triumph voor elke zuiger zijn eigen drijfstang.