Rond het jaar 1900 bouwde Joah C. Phelon, oorspronkelijk afkomstig uit de textielindustrie, zijn eerste motorfiets. De motor had twee belangrijke technische kenmerken: allereerst was het toepassen van kettingaandrijving hoog modern, ten tweede vormde de ééncilinder motor een dragend deel van het frame, hetgeen men overigens patenteren liet. Toen de kapitaalkrachtige Richard Moore vennoot werd, ging het merk verder onder de naam P & M, maar vanaf 1923 kregen ze het Panther embleem op de tank. Nadat Phelon overleden was en Moore zijn interesse verloor, werd de onderneming voortgezet door de familie Marians uit London, die overigens al vanaf 1908 aandeelhouder was. In 1965 werd de productie beëindigd.
Tot aan de Eerste Wereldoorlog bestond het programma voornamelijk uit drie ééncilinder viertakten met zijkleppen en een cilinderinhoud van 259, 453 en 498 cc. Uiteraard ingebouwd op de gepatenteerde manier. Tegen het einde van 1923 werden de kopkleppers geïntroduceerd. Deze motoren vormden de basis van de complete Panther productie. De 498 cc leverde 18 PK, de in 1926 voorgestelde TT-versie daarvan 22 PK, net als de 598 cc. versie.
Een grote teleurstelling bleek de 246 cc tellende Panthette, voorzien van een V-twin in unit-bouwwijze, en ontworpen door Granville Bradshaw. Als noodoplossing later gekozen voor een Villiers tweetakt.
Tussen ‘33 en ‘39 vroeg de markt om goedkopere motorfietsen. Daarop introduceerde Panther de ”Red-Panther’-serie, met rode tank. De 248 en 348 cc kopkleppers, voorzien van vierbak, vormden overigens geen dragend deel van het frame.
Direct na de oorlog bood Panther verbeterde kopkleppers met telescoopvoorvork aan. Ook kwam men met twee nieuwe kopkleppers. Het Model 65 (248 cc) en model 75 (348 cc) waarbij het blok loodrecht in een wiegframe stond. Vanaf het midden van de ‘50-er jaren kregen alle modellen achtervering en werd de 498 cc door een 598 cc vervangen (Model 100). De kroon op het programma was het model 120, met een 649 cc viertakt. Deze bleven tot het midden van de ‘60-er jaren leverbaar. Van de kleinere types was op dat moment alleen nog maar de versie met loodrecht staande cilinder leverbaar. Daarnaast was er als instapfiets ook nog een ééncilinder tweetakt (Villiers), in 197 en 249 cc ééncilinder versies. En een 324 cc twin. Deze motoren werden in een gecombineerd plaat/buizenframe ingebouwd.