Coureur Rem Fowler sprak de historische woorden ”The Unapproachable Norton” toen een Norton de eerste TT op het eiland Man in 1907 won. Niet dat de Nortons altijd ”onbereikbaar” waren voor hun tegenstanders, maar ze zouden de daaropvolgende vijftig jaar een bijna dominante rol spelen, zeker in de TT op het eiland Man.
Het roemruchte merk, in 1898 opgericht, was in die dagen nog maar klein. De fabriek van de in 1925 aan een hartkwaal overleden James Landsdowne (”Pa”) Norton was een kleine fabriek in Birmingham die nog geen eigen motor op de wielen had gezet. De winnende machine was namelijk voorzien van een V2 van Peugeot. Een eigen motor was er pas vanaf 1908. Het was een zijklepper, die als ééncilinder lange tijd typisch was voor de Norton producten. Ook de Big 4, voornamelijk gedacht als zijspanmachine, die in de Tweede Wereldoorlog veel ingezet werd, was geen uitzondering op deze regel.
Na de Eerste Wereldoorlog schoot Norton als een komeet omhoog. In 1919 werden er 5 verschillende zijkleppers geproduceerd. Tot 1954 zou Norton overigens zijkleppers blijven maken. De racerij speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de motoren. Vroeg in de twintiger jaren ontstond de eerste 490 cc kopklepper. Daarmee werd in 1924 de Senior TT gewonnen en in 1926, met een verbeterd frame, werd het huzarenstukje nog eens herhaald. De grote doorbraak kwam echter met de koningsasmotoren die Walter William Moore (die later bij NSU zou gaan werken) in 1927 als 500 en 350 cc model ontwikkeld had. Er werden zowel racers als productiefietsen verkocht. Dankzij consequente doorontwikkeling van de Moore ontwerpen wist Norton te grossieren in internationale raceoverwinningen. De productie sportmodellen Type 30 (490 cc) en het type 40 (348 cc) uit 1932 heetten daarom ”International’. De stroom van overwinningen in de dertiger jaren gingen gepaard met een continue doorontwikkeling van de fabrieksracers. Zo werd in 1938 de telescoopvoorvork geïntroduceerd.
Na de Tweede Wereldoorlog waren de straatmachines wat achterop geraakt. Dat werd echter met de invoering van de achtervering en telescoopvoorvork bij de ”International” en de ES 2 uit 1946 en 1947 teniet gedaan.
In de racerij trad men eerst nog met vooroorlogse machines aan. Desondanks werden de Senior-TT van 1947 tot 1949 gewonnen. Een jaar later werden de beroemde ”Manx”-modellen geïntroduceerd, voorzien van 349 en 498 cc DOHC ééncilinders met koningsassen. Een mijlpaal was ook het beroemde ”featherbed” frame, dat voor het eerst in 1950 gebruikt werd, en in 1951 ook op de productieracers werd toegepast. In 1959 werden zelfs de straatmachines ermee uitgerust
Na de overname van Norton door AMC Ltd in 1953 liep de ontwikkeling van de ééncilinder racers gewoon door, ondanks het feit dat het doek in 1955 gevallen was voor het officiële fabrieksteam. De slag werd kleiner waardoor de motoren hogere toerentallen konden verdragen en er werd gebruik gemaakt van een vijfbak. Alhoewel de machines door de jaren heen steeds meer terrein verloren aan de Italiaanse viercilinderbrigade, bleken ze na jaren nog genoeg potentieel te hebben. Mike Hailwood dwong in 1961 nog respect af door de Senior-TT nog te winnen.