Het merk BMW is onafscheidbaar met boxermotoren als motorfietskrachtbronnen verbonden. Toch was het samengaan in 1907 van “Light Motors Ltd.” en de gieterij van de gebroeders Douglas het begin van een bedrijf dat de eerste in serie geproduceerde motorfiets met boxer krachtbron zou maken. Daarbij zaten de 300 cc en de 350 cc motoren, vanuit de plaatsing van de krukas gezien, dwars in de rijrichting van de rijwielgedeeltes, die in het begin nog zo op gewone fietsen leken. De cilinders wezen dus naar voren en naar achteren.
Met krachtiger motoren en sterkere rijwielgedeeltes -in 1911 was er al een 500 cc zijklepmotor- begonnen ook de sportieve successen. Vooralsnog werden die met een dubbelzege van de rijders Harry Bashal en Teddy Kickham bekroond in de Junior TT van 1912. De goede naam van het merk werd aan het begin van de Eerste Wereldoorlog in het bijzonder zeker gesteld door de grootscheepse legeropdrachten voor het model van tweeëndriekwart pk, met twee versnellingen en riemaandrijving. Hierdoor kreeg het merk ook meer bekendheid op het vasteland van Europa. Aanvullend op de zijkleppers kwamen er in 1921 kopklepmotoren met een slagvolume van 350- en 500 cc. Hiermee werden talrijke wedstrijdsuccessen behaald. De wedstrijdmotoren waren tot 750 cc groot en hadden een afwijkende boring/slag verhouding ten opzichte van de standaardmotoren. Tom Sheard had succes in de Senior T en Freddy Dixon won in de zijspanklasse van de TT in 1923. Deze motoren waren zelfs al met mechanisch bediende schijfremmen uitgerust! Tot 1931 waren de Douglas motorfietsen onoverwinnelijk op de speedwaybanen.
In de seriebouw zorgden vanaf 1925 de onder supervisie van Cyril Pullin geconstrueerde EW-reeks met zijklepmotoren van 350 cc tot 600 cc voor sensationele verkoopsuccessen. Daarna ging het fors bergafwaarts met Douglas. De firma werd aan het einde van 1931 verkocht en later weer teruggekocht. Eenheidsmodellen met zijklepmotoren van 250 cm3 tot 600 cm3 moesten het schip drijvend houden. In 1935 ging de familie Douglas toch failliet. De “British aircraft Corp.” die na 1937 “Aero Engines Ltd.” ging heten, nam de zaak over. Door de legeropdrachten in de Tweede Wereldoorlog was het bedrijf weer op dreef gekomen en bracht het al in 1945 nieuwe ontwikkelingen. Vanaf dat moment hadden de 350 cc kopklep boxermotoren van Douglas de krukas in de lengterichting. De cilinders lagen nu dwars in de rijwind. De vierbak was aan het motorblok gebouwd en de secundaire aandrijving ging via een ketting. Bij het eerste model, de T 35, traden er problemen op met het rijwielgedeelte en de vering. Niemand minder dan de voormalige chefconstructeur van NSU, Walter William Moore, die al voor de Eerste Wereldoorlog bij Douglas en later bij Norton en ABC had gewerkt, maakte de machine gezond. Desondanks werd het model geen verkoopsucces. Net als de 350 cc “Dragonfly” (Libelle) die in 1954 -meteen vernieuwd met voor en achter afgeveerd rijwielgedeelte- werd voorgesteld, werd de T 35 eigenlijk alleen in Engeland redelijk verkocht. Drie jaar later werd de motorfietsproductie, door alweer een nieuwe eigenaar, gestaakt.