Stanley Woods, Frank Organ, Cecil Stead, Pady Johnston en andere rijders uit de jaren twintig hadden allemaal grote TT overwinningen behaald met Cotton’s. De successen hadden een goede reputatie bezorgd aan de stabiele frameconstructie van de producten uit de Cotton fabriek. De in 1920 opgerichte firma bouwde inbouwmotoren van ongeveer alle Britse leveranciers in een stabiel buizenwerk dat balhoofd en achtervorklagering tot een torsievrij geheel maakte. Er werd gebruikt gemaakt van Blackburne ééncilinder zijklepmotoren en kopkleppers met slagvolumes van 173 cc tot 499 cc. Men monteerde Rudge ééncilinders met vier kleppen, Villiers tweetaktblokjes of JAP ééncilinder kopklepmotoren met een inhoud tot 598 cc. Na de Tweede Wereldoorlog lukte het de fabriek met zoveel historisch succes niet meer om de draad op te vatten. Cotton beperkte zich tot het inbouwen van Villiers een- en tweecilinder tweetaktmotoren met slagvolumes tot 248 cc. In de naoorlogse tijd werden alleen maar de trial- en motorcross modellen bekend.
Het is een goede maar beperkte geschiedschrijving.
Ik ben b.v. in het bezit van een Cotton “Telstar”
productieracer met een Villiers “Starmaker” raceblok.
Bj. 1964 en bestemd voor de Engelse clubraces.
Ik rij in Nederland bij de HMV en de CRT.