Zelfs in het sportminnende motorland bij uitstek, Engeland, gold de nieuw ontworpen BMW van 1936 als een van de meest vooruitstrevende motorfietsen uit die tijd. De nieuw ontwikkelde 494cc boxermotor van de R5, waarvan de twee, boven de krukas draaiende nokkenassen het grootste nieuws waren, hing in een dubbel wiegframe. Door de twee nokkenassen konden de stoterstangen korter gehouden worden waardoor hogere toerentallen mogelijk werden. Daarbij had de R5 een voetgeschakelde vierbak. De tot dusver gebruikelijke treeplanken waren vervangen door voetsteunen. De R6 was de nieuwe zijklepper. Die moest het doen met een centrale nokkenas en had een cilinderinhoud van 596cc
Door de toepassing van plunjervering veranderden de R5 en R6 twee jaar later in de R51 en R61. Ter aflossing van de oude R12 en R17 modellen werden de voor zijspangebruik voorbestemde modellen R66-en R71 gepresenteerd.
De R66 met zijn dertig pk sterke kopklepmotor was het renpaard, terwijl de R71 met 745 cc en 22 pk als trekpaard moest dienen. Het ééncilinder opstapmodel R20 uit 1937 werd al een jaar later van 192 cc slagvolume opgewaardeerd naar 247 cc. Dit type heette R23. Het geschroefde buizenframe en de ongedempte voorvork bleven ongewijzigd. In 1941 werd de ontwikkelingsafdeling van BMW aangestuurd door opdrachten van het leger. De R75, waarvan de kopklepboxer 26 pk leverde, was opgezet als muildier voor terreingebruik. De bak had vier versnellingen, een reductie overbrenging voor terreingebruik plus een achteruitversnelling en een sperdifferentieel voor het aangedreven zijspanwiel.
[TABLE=15]