Terwijl er in de eerste jaren na de oorlog nog de angst heerste dat er nooit meer een serieuze motorfietsindustrie in Duitsland zou zijn, zo was er in het begin van de vijftiger jaren een explosieve stijging in de verkopen opgetreden. Daarbij steeg ook het eisenpakket van de klanten. De Adler fabriek reageerde met het op de markt brengen van de M200. Het blok daarvan hing in een sierlijk rijwielgedeelte met 16” wielen. Ondanks het feit dat de M200 motor niet gemaakt was door twee M100 motortjes te koppelen, waren er duidelijke constructieve overeenkomsten. Net als bij de kleine motoren zat de koppeling op de linker kruktap van waaruit het vermogen via schuinvertande tandwielen werd overgebracht naar de achter het blok geplaatste vierbak. De krukassen waren met elkaar verbonden door een aangeschroefde tandwielverbinding. Eerst leverde de twin maar een magere 9,3 PK. Later werd het vermogen 11,4 PK. Het wervelende motorkarakter werd door berijders met enthousiasme begroet. Hij kwam snel en soepel als een naaimachine op toeren en het agressieve motorgeluid was uniek. Maar dat was nog niet genoeg voor Adler. Tenslotte lonkte de viertaktconcurrent met 17 pk uit het maximaal toegestane slagvolume van 250 cc, dat voor de Duitse rijbewijsklasse 4 gold. Daarom kwam er in 1953 de 12 pk sterke M 250 uit. Het jaar daarop kwam de MB 250 met een nieuw rijwielgedeelte en een concurrerend vermogen van 16 pk- en in de S uitvoering met omhooggebogen uitlaten zelfs 18 PK. De technische opwaardering met een telescopisch afgeveerde achtervork voor de modellen ”Favorit” en ”Sprinter” kon de fabriek net zo min uit de instortende markt redden als de scooter model ”Junior” dat was voorzien van de M100 motor met elektrische starter. Na de successen met de tot dertig pk sterke race motoren kwam de vooruitstrevende Frankfurter tweetakttechniek in 1958 tot een abrupt einde.
[TABLE=4]