De laatste grote ééncilinder
Een veel algemenere klacht betrof de “styling” die nog afkomstig was uit de jaren ’50. De Sanglas-directie begreep dat hier iets aan gedaan moest worden en op de motorshow in Parijs, in oktober 1973, werd een nieuw model, de 400E aan het publiek gepresenteerd. De jaren ’50-stijl was verdwenen en vervangen door een moderne uitstraling die helemaal “up to date” was. De letter “E” betekende “Electrico” en was een aanduiding voor de elektrische starter. Om de startmotor rond te trekken was een zware accu gemonteerd. Volgens de eisen des tijds was de 400 uitgerust met een 12-volt (gelijkstroom)installatie, Lucas richting aanwijzers, een strakke voorvork zonder stofhoezen, een moderne tank, een toerenteller, verschillende controlelampjes, een afsluitbare buddyseat en chromen spatborden. Ook veel kleine onderdelen waren van een chroomlaagje voorzien en met een helder blauwe tank en zijpanelen, gecombineerd met een zwart frame was deze Spaanse schone een heel aantrekkelijke motorfiets geworden. De fabriek was erg optimistisch en gaf een maximum snelheid van 160 km/uur op; in werkelijkheid kwam de naald van de snelheidsmeter niet verder dan 135.
Door de 400E werd Sanglas ook in het buitenland bekend en met deze machine kreeg de fabriek de kans te gaan exporteren. De Sanglas werd vrijwel onmiddellijk “de laatste grote ééncilinder” genoemd en dat was grotendeels waar. BSA, die de laatste Engelse ééncilinders bouwde, bestond niet meer, de Yamaha XT500 moest nog op papier worden gezet en Aermacchi/Harley-Davidson en Ducati hadden al plannen om hun 350/450 cc motoren uit productie te nemen, hetgeen in 1974 geschiedde.